De regenboog

Het was juli 2005. Ik reed mijn eerste proefrit bij de plaatselijke wielerclub. Ik fietste al jaren met vrienden. Door de polders in Brabant, over de heuveltjes in Limburg en over de bergtoppen in Frankrijk. Maar altijd op mijn eigen tempo, of op het tempo van een snellere vriend. Maar snellere vrienden had ik eigenlijk niet. Voor mijn vrienden moet mijn tempo af en toe verschroeiend zijn geweest. Voor mij is het dan precies goed, netjes op de grens van het mogelijke. Het is fijn om de beste te zijn.

De drang om mezelf eens echt te meten met leeftijdsgenoten bij een wielerclub werd dat jaar eindelijk te groot. 27 Jaar was ik inmiddels. Beetje oud om te beginnen, maar te laat is het nooit. Ik zou meedoen met een wedstrijd uit de zomeravondcompetitie met allemaal toekomstige clubgenoten. Ik bleek precies de dag van het clubkampioenschap te hebben uitgekozen voor mijn vuurdoop. De junioren waren net van start gegaan maar ik mocht nog wel inhaken. De junioren! Maar goed, nu zou ik meteen een goede indruk kunnen maken. Het waren er wel wat weinig, een stuk of tien. Er reden er twee bij die duidelijk groter waren dan ik. Ze leken me sterk. Maar ja, het bleven junioren, dus geen reden tot zorg.

Na een paar rondjes besloot ik het tempo maar eens wat op te trekken, gezapigheid is niets voor mij. Waarom zou dat grietje eigenlijk een regenboogtrui dragen? Aanstellerij, wat anders! Alsof er hier in Nieuwkuijk een wereldkampioen rondrijdt?! Haar clubtenue zal wel in de was hebben gezeten. Zou de club eigenlijk geen juniorenafdeling voor meisjes hebben dan? Nou ja, gewoon fietsen maar.

En dan, zomaar uit het niets, een aanval. Een regenboog flitst voorbij. De zon schijnt, maar ik voel me de regen. Ben ík nou zo slecht? Het valt stil en ik kan even mijn gedachten op orde brengen. Het valt niet mee. De puzzelstukjes liggen nog lang niet op hun plaats als ze weer wreed door elkaar worden gegooid, en opnieuw door haar. Ik doe wat ik kan maar ze is weg, met drie junioren in haar wiel. Ik zwem tussen de vier en de overige langzame junioren. Ik fiets alsof mijn leven ervan afhangt maar kom geen meter dichterbij. Sterker nog, ik verlies zienderogen terrein. Wat een afgang! Wat zou ik thuis gaan vertellen? "Ja, het was leuk, het ging goed, kreeg alleen kramp en toen was het over. Kan gebeuren." Leek me een goed verhaal. Kramp overkomt je, kun je weinig aan doen. Maar ik wist wel beter, het was gewoon binnen een ronde volledig over en uit. En dat kwam niet door kramp, want die kreeg ik pas toen mijn achtervolging compleet zinloos bleek. De junioren finishten terwijl ik aan de andere kant van het parcours aan het uitrijden was. Geen idee wie er won, wel een sterk vermoeden.

Thuis deed ik mijn verhaal en liet ik mijn vriendin geloven dat het allemaal prima naar wens was verlopen. Maar intussen zocht ik tevergeefs naar verklaringen. Was het de koude wind geweest? Was ik gewoon niet gewend om versnellingen te beantwoorden? Had ik een slechte dag? Reed ik verkrampt omdat ik me te graag wilde bewijzen? De week ervoor had ik mezelf op het Heusdens kampioenschap voor niet-licentiehouders nog goed in de kijker gereden, en nu dit! Er af worden gereden door een vrouw, wat zeg ik, een meisje! Het zal wel een virus zijn ofzo. Ik zou vast ziek worden.

De volgende woensdag kreeg ik een nieuwe kans. Het was een lange week geweest waarin ik elke keer dat ik op een willekeurige fiets zat, probeerde te voelen of het echt aan mij gelegen had of aan iets onverklaarbaars. Ziek was ik niet geworden, zelfs niet een beetje verkouden. Ik ging van start in een groep van zo'n 25 mannen, allemaal met geschoren, gespierde benen. Een enkeling droeg een lange broek, net als ik en de regenboog. Hoe kan dat nou? Rijdt zij nu weer mee? Ja dus. Ik besloot haar maar eens goed te observeren als ik daartoe de kans zou krijgen. Ze had niet alleen een regenboogtrui, maar ook een regenboogbroek, een regenboogfiets en zelfs een regenboogstuur (en na later zou blijken ook regenboogwielen). Wielrenners vinden uiterlijk vertoon belangrijk, maar dit ging wel erg ver.

De koers was hard, maar ik was scherper dan de vorige keer en ik kon goed meekomen. Totdat de kramp toesloeg. Maar deze kramp was anders. Deze was logisch en volkomen verklaarbaar. Ik was tevreden, het kon vanaf nu alleen maar beter gaan. In het clubhuis hoorde ik na afloop de echte reden waarom dat kleine meisje dergelijke kleding droeg. Zij was de enige die daar binnen haar leeftijdscategorie recht op had dat jaar. Wereldkampioen junioren dus, echt waar. Ik stelde me aan haar voor, "Marianne Vos" zei ze.

Ik werd bijna wekelijks beter, finishte al snel bij de beteren, maar altijd achter de regenboog. Mooie trui is dat. Elke donderdag lag ik in de kreukels. Dan dacht ik weer aan haar. Zij zou ongetwijfeld gewoon weer op de fiets zitten, alsof ze de dag ervoor niet mijn hele gestel had doen schreeuwen om genade. Ik, tamelijk goed getraind en met een gezond mannelijk lichaam, zat wekelijks naar adem te happen terwijl zij nog de slaap uit haar ogen wreef. Hoe kan zoiets? Met zo'n klein lichaam en op zulke jonge leeftijd. Natuurlijk wist ik dat er zo nu en dan supertalenten worden geboren. Maar het is makkelijk om dat soort gedachten weg te moffelen of gewoon te doen alsof het niet zo is. Totdat je er een tegenkomt. Dan word je met grof geweld wakker geschud en worden de verhoudingen in deze wereld weer pijnlijk duidelijk. Je wist het al, diep van binnen, maar het was zo fijn om het te ontkennen.

juli 2012

terug naar inleiding