Zeven september win ik mijn eerste wedstrijd

Zeven september win ik mijn eerste wedstrijd. Het moet raar lopen wil ik niet winnen. Maar zeven september is nog ver weg, hoewel de tijd vliegt sinds ik werk. Ik ben al 27, de leeftijd waarvan ik altijd dacht dat die hoorde bij mannen in de kracht van hun leven, klaar om hun eerste Tour de France te winnen. Ik voel me geen 27. Ik weet ook niet hoe 27 zou moeten voelen, trouwens. Geen idee. Zou Miguel Indurain zich 27 hebben gevoeld toen hij zijn eerste Tour won? Na de middelbare school leek de tijd tot mijn 27e eindeloos ver weg. Ik had nog alle mogelijkheden om me te ontwikkelen tot een goed en gevreesd coureur.

Maar tijd is bedrieglijk. Ik herinner me de laatste dag voor de grote vakantie van de basisschool. Elk jaar opnieuw kon ik geen vat krijgen op de zeeën van tijd die voor me lagen. Ik zou elke dag gaan fietsen en dan de kilometers optellen. En elk jaar opnieuw bleken de zes weken voorbij in een flits en had ik nog lang niet zoveel gefietst als ik had gehoopt.

Ik had in die tijd een rode sportfiets van mijn oudere neef. De fiets had veel weg van een echte racefiets. Hij voelde in ieder geval als een racefiets. Althans, ik dacht dat het zo ongeveer zou moeten voelen. Er zat een hele grote ronde kilometerteller op het stuur. Op de voorband zat een rood wieltje dat meedraaide met mijn voorwiel. Het registreerde de snelheid, die zichtbaar werd op een grote zwarte wijzerplaat. Het was eigenlijk een kilometerteller zoals in een auto, met een wijzer en een kilometeraanduiding die tergend langzaam verschuift.

Ik had een schriftje waarin ik de data en de afstanden noteerde. Ik bedacht van te voren niet waar ik heen zou gaan. Ik wilde fietsen tot ik niet meer zou kunnen, of tot het donker werd. Vaak kwam ik veel sneller weer langs huis dan ik wilde en plakte ik er nog een rondje aan vast. Ik was niet bang te verdwalen, maar bleef toch altijd binnen een straal van zo'n tien kilometer. Ik herinner me nog dat ik een keer een vriendje uit de buurt zo gek had gekregen om een afstandsrecord te gaan fietsen. Na het avondeten gingen we gewoon weer door. Uiteindelijk gaf mijn teller ruim 90 kilometer meer aan dan die ochtend.

Mijn allereerste fiets was oranje. Hij stond al een tijd in de garage voordat ik er uit eigen beweging op durfde te gaan zitten. Mijn ouders hadden mij al vaak voortgeduwd in de hoop dat ik de fiets en mijzelf op eigen kracht zou gaan voortbewegen. Dat moment bleef heel lang uit. Veel verder dan een heftig geslinger en een huilbui kwam het vaak niet. Gek genoeg was ik wel een fanatieke skelteraar. Maar de skelter had vier wielen en in balans blijven was daarmee lang niet zo moeilijk als op die stomme fiets. Op een fiets had ik geen controle en bleef de angst om te vallen veel te groot. Tot de dag dat het ineens wel lukte. Mijn één jaar jongere nichtje had ook een oranje fiets en zij kon het opeens wel. Toen kon ik natuurlijk niet achterblijven en heb ik zomaar mijn angst overwonnen. De dag waarop ik mijn eerste kilometer fietste zie ik nog levendig voor me. Ik fietste de hele middag door de straat, helemaal bevangen door het sensationele gevoel zelf te kunnen fietsen. De skelter heb ik nooit meer aangeraakt.

Ik fietste bijna altijd alleen. In mijn gedachten maakte ik echter altijd deel uit van het peloton of de kopgroep. Soms reed ik ver voor de achtervolgers uit, in een lange gedenkwaardige solovlucht. Van de televisie kende ik de namen van de toppers van die tijd. Ik was Moreno Argentin vanwege de mooie naam en het feit dat hij zo vaak won. Ik reed tegen toppers als Sarroni, Moser en Criqulieon. Vaak won ik. Niet altijd, want dat zou afbreuk doen aan de geloofwaardigheid. Als ik de streep was gepasseerd werd ik geïnterviewd door hordes journalisten en vertelde ik laconiek over hoe ik me voelde en over alle momenten die beslissend waren geweest in weer een legendarische koers. In de vakanties reed ik vaak meerdaagse wedstrijden en maakte ik een klassement op. Ik was in die tijd niet alleen een topper in de eendaagse wedstrijden maar ook in het rondewerk. Ik kon de concurrentie op grote achterstand zetten in de tijdritten en bergop was ik vaak ongenaakbaar. Helaas woonde ik zowat met de polder in onze achtertuin en was de dijk het voornaamste obstakel. Later was ik vaak Maurizio Fondriëst.

Als ik te moe was om te fietsen, of het was al donker, dan hield ik wedstrijden met mijn knikkers op de mat in de woonkamer. Ik had heel veel knikkers en dus heel veel renners. De kleuren van de knikkers vormden de ploegen. Alle gele, groene en rode knikkers werden uitgesloten van deelname, op één van elke kleur na. Zo had ik altijd een klassementsleider, een topsprinter (meestal Sean Kelly) en een rasklimmer (Luis Herrera) in het peloton. En dan rolde ik ze massaal een bepaalde richting op, waardoor ze van positie wisselden en sommige renners in het gedrang van het peloton hun positie moesten afstaan aan de beteren van die dag. Maar ík hield de regie over de wedstrijd. Ik bepaalde de ontsnappingen, de gelosten, degenen die lek reden, en de uiteindelijke winnaar. Aanvallen werd vaak beloond met een plaats op het podium, maar renners die zich schuilhielden tot de laatste meters reden ook vaak prijs. Helaas was onze mat te klein om grote verschillen te maken tussen kopgroep en peloton. Vaak werden de wedstrijden dus op het laatste rechte eind beslist en won de groene knikker, behalve als het finish bergop was.

Toen ik wat ouder was, een jaar of negen, had ik een zwarte fiets met een groot achterwiel en een klein voorwiel (die van de oranje fiets). Ik had hem zelf zwart geschilderd. Het achterwiel had ik dichtgemaakt met bierviltjes die ik tussen de spaken schoof en die wonderwel bleven zitten. Het stuur draaide ik een halve slag tot ik een ossekopstuur had; de perfecte tijdritfiets. Ik had inmiddels al wat meer kinderen uit de buurt op de fiets gekregen en ik organiseerde wedstrijdjes bij ons in de buurt. Het was altijd een soort criterium waarbij de straten rondom een blok huizen het parcours vormden. We reden het rondje dan 5 of 10 keer. Linksom, want dat voelt natuurlijker aan, net als bij schaatsen. Dat dat veel gevaarlijker was dan rechtsom deerde niet. In het vaste fietsgroepje was ik de op één na jongste. De oudste was drie jaar ouder dan ik. Hij was het ook die op een gegeven moment voorstelde om de ronde groter te maken. Uiteraard stemde ik toe. De anderen volgden. Het werd een ronde van 2,2 kilometer met de klim tot op de dijk erin. Ik weet nog goed dat ik er de eerste keer een tactische wedstrijd van wilde maken. Daarvan kwam echter niets terecht. De oudste reed meteen weg en ik moest er dus wel achteraan. Al gauw bleek dat ik de enige was die hem kon bijhouden. Het werd een saaie wedstrijd waarin ik tweede werd met grote voorsprong op de nummer drie en een kleine achterstand op de winnaar.

In die tijd hield ik me niet bezig met trainen, voorbereiding, rust en voeding. Ik fietste gewoon en werd moe als mijn lichaam aangaf dat het zich niet meer wilde of kon inspannen. Ik dacht ook niet na over vorm of het ontbreken daarvan, laat staan over pieken op het juiste moment of rust houden om te herstellen van een inspanning. Dat kwam allemaal later pas.

Later zouden we het wielercircus verplaatsen naar de wielerbaan in een dorp aangrenzend aan het dorp waar ik woonde. Gek genoeg wist ik tot dat moment niets van het bestaan van die wielerbaan. Daar hielden we vaak tijdritten. Ik weet nog precies mijn tijd op de afstand die we het vaakst reden. Mijn tijd van 3 minuten en 8 seconden op de 1574 meter zou lang standhouden als record. Meer dan 30 kilometer per uur gemiddeld op mijn fiets met één versnelling en een gigantische slag in het kleine voorwiel. Ik was er best trots op.

Toen ik elf was kreeg ik de eerste mountainbike die er bestond. Aan de vooravond van dit droomkado lag ik met mijn vriendinnetje op bed. Ik werd helemaal hyper van het idee dat ik spoedig op zo'n prachtige fiets zou fietsen. Ze bleek niet in staat dezelfde blijdschap voor een nieuwe fiets te voelen als ik, iets wat later vaker zou voorkomen. De fiets was een enorme bezienswaardigheid in het dorp en ik was ongelooflijk trots op mijn racemonster met vijftien versnellingen. Mijn eerste tochtje op een fiets met versnellingen was een ware verademing. Wat ging het ineens hard! Al snel zou een vriendje precies dezelfde fiets krijgen, de tweede mountainbike in het dorp, misschien wel in de regio, de provincie of het land. Het fietsen werd er niet anders door. Dat gebeurde pas toen ik op de middelbare school belandde, want toen werd alles anders. Ik besteedde veel tijd aan het door het dorp rijden op mijn nieuwe fiets. Ik slalomde door alle straatjes, steegjes en weggetjes. Als het mij alleen om de kilometers te doen was geweest dan had ik wel het dorp uitgereden de polder in. Nee, het ging ook om de aandacht die ik kreeg van de mensen op straat. Die aandacht werd groter toen ik kunststof schijven in mijn achterwiel plaatste. Deze schijven kon je gewoon in de fietsenwinkel kopen. Ik had felgroene. Ze gaven mijn fiets niet alleen het uiterlijk van een tijdritfiets, maar vooral het gevoel van het rijden op een tijdritfiets. De wind tegen mijn wiel maakte het mooiste geluid dat er bestaat. Elke pedaalomwenteling zorgde niet alleen voor snelheid, maar ook voor een prachtig gezoem dat qua intensiteit precies de kracht volgde die ik op de pedalen overbracht. Als ik op de pedalen ging staan en daardoor mijn fiets een beetje heen en weer bewoog, werd dit effect nog verstrekt. Machtig mooi. Ik kende dit geluid al van de televisie. Met mijn bierviltjesfiets had ik het geluid al benaderd, maar met deze schijven was het helemaal echt.

En toen moest ik naar de middelbare school, begon ik te groeien en werd alles ingewikkelder, serieuzer, anders. Maar op zeven september, zo'n vijftien jaar, vijf fietsen en tienduizenden kilometers verder, win ik dan eindelijk mijn eerste wedstrijd, blijk ik de beste fietser van mijn werkgever, word ík de kampioen en wordt mijn langgekoesterde droom werkelijkheid. Nu maar hopen dat het lukt.

juli 2005

terug naar inleiding