Voet aan de grond

Over een kleine maand ga ik weer naar de bergen, daar waar ik eigenlijk geboren had moeten worden. Dat denk ik elk jaar aan de vooravond van mijn fietsvakantie. Misschien had de rust en de natuurlijke omgeving mij een ander besef van tijd meegegeven. Waarschijnlijk was ik dan een ander, gelukkiger mens geworden. Nu zou ik gek worden als ik er een leven zou moeten opbouwen. Ik zou er niet kunnen aarden, zou gefrustreerd raken van de tijd en moeite die het zou kosten om kleine dingen voor elkaar te krijgen, of om van A naar B te komen. Nu ben ik blij als ik na twee weken weer terugkeer naar het vlakke Nederland. Een vakantie in de bergen is echter goed te doen, juist omdat ik me daar kan overgeven aan de relatieve rust. Want echte rust gun ik mezelf toch niet. Er moet gepresteerd worden en dit jaar als nooit tevoren.

De Passo dello Stelvio, de Passo di Gavia en de Mortirolo bezorgen me al maanden hoofdbrekens. Alles zal tot de puntjes zijn voorbereid en ik weet wat fietsen in de bergen inhoudt. Toch laat het idee dat het dit jaar anders gaat zijn dan de voorgaande jaren me niet los. De Stelvio is met geen enkele col die ik eerder bedwong te vergelijken. Het is een andere categorie, nog oneindig veel gruwelijker dan de buitencategorie cols uit de Tour de France. Op elk moment van de dag kan ik me levendig inbeelden hoe veel pijn het gaat doen. Maar ik ken slechts de pijn van de cols in de Franse Alpen en de Pyreneeën, cols die slechts zelden meedogenloos waren. Zouden de Italiaanse Alpencols genade kennen voor ambitieuze wielertoeristen zoals ik? Aan de foto's en profielen te zien niet en dat is mijn enige houvast.

De Mortirolo is pure zelfmoord. Ik heb mezelf er inmiddels van overtuigd dat ik op deze berg niet ten koste van alles boven hoef te komen. Ik wil mijn fiets niet voorzien van een lichter verzet dan 39x26 en daarmee neem ik het risico m'n voet aan de grond te moeten zetten. Ik ken mezelf inmiddels en weet dat dit besef misschien wel als sneeuw voor de zon zal verdwijnen als het moment daar is, maar voor nu stelt het me enigszins gerust.

Nog nooit heb ik op een col mijn voet aan de grond gezet. In 2003 leek het op Luz Ardiden, de eerste col van die vakantie, bijna te gebeuren. Ik was totaal leeg en de zon brandde het laatste restje verlangen om door te rijden weg. De betonnen paaltjes langs de kant van de weg zagen er ideaal uit om mijn voet op te zetten en me over te geven aan de vernedering. De paaltjes schoven steeds langzamer en uitdagender door mijn blikveld. Plotseling koos ik een paaltje waarop mijn voet zou gaan rusten. Het paaltje kwam langzaam dichterbij tot ik me er bijna naast bevond. Het enige dat ik nog hoefde te doen om van mijn lijden verlost te zijn, was het uit de pedaal klikken van mijn rechtervoet. Het gebeurde niet. Dat was meteen ook het keerpunt, want als ik dat paaltje kon negeren, waarom al die andere dan niet? En zo reed ik door tot de top en hervond ik zelfs de energie om mijn fietsmaten in te halen.

Daarmee staat de vraag hoe diep ik moet gaan alvorens ik mijn voet aan de grond zet, nog altijd open. Misschien dat de Mortirolo mij zover kan krijgen. Als er één col in staat moet zijn mij tot opgave te dwingen dan is het deze wel, maar dat is juíst een reden om het niet zover te laten komen.

Kort geleden deed ik de uitspraak dat ik nog liever dood van mijn fiets zou vallen dan dat ik me niet meer volledig zou mogen inspannen. Ik schrok er zelf van maar was er meteen van overtuigd dat ik niet zomaar iets riep. De aanleiding was een afwijkend ECG bij de licentiekeuring voor de wielerbond. Het hartfilmpje bleek reden om mij door te sturen naar de cardioloog. Deze moest maar uitsluitsel geven of volledige inspanning nog zou kunnen zonder een vergroot risico op ritmestoornissen en een hartstilstand. De cardioloog vond echter geen verontrustende afwijking en ik werd alsnog goedgekeurd. Stoppen met fanatiek fietsen was in de tussenliggende dagen eigenlijk nooit een optie.

En nu liggen de bergen dus weer op mij te wachten. Ik ben beter dan ooit, heb een betere fiets dan voorgaande jaren, rij sinds kort bij een wielerclub en zou in theorie geen angst hoeven hebben. Toch heb ik die wel. Als ik eenmaal onderweg ben dan doet niets er meer toe, behalve (zo snel mogelijk) de top halen. Dan zullen dezelfde vragen als altijd weer bovenkomen. Voor wie ik me in hemelsnaam aan het uitsloven ben, waarom ik niet kan stoppen en waarom dit het mooiste is wat er bestaat. Alle dagelijkse dingen zijn dan helemaal weg uit mijn gedachten. Er is slechts ruimte voor vragen waarop het werkelijke antwoord nooit komt of waarop het antwoord telkens ontkracht wordt door het feit dat ik een haarspeldbocht hoger nog steeds op de fiets zit. Maar soms is mijn hoofd ook akelig leeg. Zie ik alleen maar het grijze asfalt onder me doorschuiven. Hoor ik slechts mijn diepe ademhaling en het kreunen van mijn ketting. Voel ik slechts het bonken van mijn hart. Op die momenten weet ik dat het goed gaat, het onmiskenbare klimritme.

Bergop fietsen is met geen enkele andere inspanning te vergelijken. Je kunt niet even stoppen om op adem te komen. Je kunt zelfs niet verslappen want dan is het ritme weg en klap je in elkaar. Je benen moeten blijven malen anders sta je stil en val je om. Je moet door. En je kunt altijd door. Je wilt altijd door, ook al denk je van niet. Ook als de Stelvio mijn adem afsnijdt, mijn benen leegzuigt, mijn hoofd doet barsten en mijn vragen opnieuw onbeantwoord laat, ook dan wil ik door en zal ik boven komen. Op 14 augustus zet ik na 25 km en 1833 meter hoogteverschil mijn voet aan de grond op de 2758 meter hoge Passo dello Stelvio, zoveel is wel zeker.

juli 2005

terug naar inleiding