Het wordt een mooie zomer volgend jaar

Gisteren sloeg de twijfel weer even toe. Doorweekt door een zomerse plensbui die gelukkig maar niet wil ophouden, proef ik de zuurstof in de lucht en voel ik ongekend veel kracht in mijn benen. Daar was het weer, het goede gevoel. Totaal onverwacht na de buikgriep van afgelopen week. De koorts heeft mijn lichaam gereinigd lijkt het wel. De teller toont de magische ‘50’, de regen spoelt het zout van mijn helm in mijn mond, mijn fietsmaat sterft in mijn wiel en laat het gedesilluisioneerd lopen. Nog even trek ik door, waarna ik me laat uitrollen. Hij sluit weer aan en ik besluit hem nogmaals te laten sterven. Het wordt een snelle dood, een beetje té snel naar mijn smaak. Dit is toch het mooiste wat er is?!? Ja, misschien wel ja … Daarom deed ik het al die jaren. De oerkracht voelen en de anderen doen lijden. Maar het is niet meer wat ik wil, althans niet zo. Het heeft een keerzijde die ik steeds vaker zie en voel.

Mijn week in een notendop: maandag ben ik moe of zelfs gebroken van het weekend en moet ik herstellen. Niet met de fiets naar het werk, maar met de auto. Op dinsdag energie sparen voor de woensdag, fietsen naar het werk mag. Op woensdag uitslapen en met de auto naar het werk. ’s Avonds anderhalf uur volle bak in de zomeravondcompetitie. Donderdag opluchting en ontspanning, het zit er weer op. Met de auto want de benen zitten vol met shit. Vrijdag rustig naar het werk fietsen, uitkijken naar het weekend. Zaterdag uitslapen en kijken of ik iemand mee krijg voor een rondje-niet-te-hard. Zondag weer uitslapen voor de rit van die middag. ’s Avonds moe want weer erg diep gegaan. En alle dagen goed eten en drinken. Een afwijking op dit schema krijg ik vaak niet goed opgevangen en dat is niet goed voor mijn gemoedsrust.

Ik ben geen echte wielrenner. Sterker nog, fietsen vind ik eigenlijk niet eens echt leuk. Dit heeft meerdere redenen. Allereerst is mijn gestel niet geschikt voor het echte werk. Ik zit mooi op mijn fiets en heb een soepele tred, maar schijn bedriegt. Ik moet volle bak rijden met een goed doorbloed lichaam om me comfortabel te voelen op een fiets. Doe ik dat niet dan spelen mijn zwakke spieren, pezen en aanhechtingen me al snel parten. Het is een beetje alles of niets. Voor duurtraining ben ik dan ook volledig ongeschikt, dan doet alles na een half uur al pijn. En duurtraining is cruciaal wil je echt beter worden.

Een andere reden is dat ik fietsen saai vind zolang ik geen concurrenten ontwaar of heb meegenomen. Ik word onrustig van kilometers maken, kan niet stil blijven zitten en zit continu kilometers te tellen. Kilometers die veel te langzaam onder mijn wielen door schuiven. Nederland is ook saai, dat speelt ook mee. Hier in de omgeving van Den Bosch is de grootste uitdaging een viaduct. Om het dan wat interessanter te maken reed ik geregeld een aantal keer zo’n viaduct op en af, maar ja, dat is tamelijk debiel.

Misschien vind ik fietsen ook wel niet leuk omdat ik niet de beste kan zijn. Ik ben sterk, sterker dan de meesten met wie ik de afgelopen jaren heb gefietst. Maar sinds ik bij de club rijd, weet ik dat er in de omgeving genoeg mannen zijn tegen wie ik het afleg. Daar kan en wil ik niet meer tegen strijden. Ik ben ook allesbehalve explosief. Er zijn altijd wel snelleren dan ik, mannen die ik pijn kan doen maar die toch aan het langste eind trekken als het er op aankomt. Het is geen frustratie van mij. Het is wel jammer want een goede sprint maakt machtig. Ik ken het gevoel van iedereen de baas te zijn van de heuvels in Zuid-Limburg, maar hier op het vlakke ben ik altijd het slachtoffer van de mannen die denken “je rijdt leuk maar je weet dat je kansloos bent”.

Verder heb ik niet veel energie van mezelf, heb geen onuitputtelijke bron ter beschikking. Behalve als het systeem op volle kracht werkt. Dan kan ik door alle grenzen heen en merk ik pas een dag later dat ik mijn lichaam heb gesloopt. En word ik er beter van? Niet echt. Soms lijkt het wel of trainen nauwelijks verschil maakt bij mij. Het verschil zit vooral in uitgerust of toevallig met het goede been uit bed gestapt zijn. Mijn lichaam is te weinig belastbaar om baat te hebben bij intensieve training, dat is me inmiddels wel duidelijk.

Ik ga wat meer skeeleren, wat hardlopen. Dat kon ik vroeger als de beste. Misschien ga ik wel weer badmintonnen, hoewel ik ook daar snel door in de lappenmand beland. Ik zie het allemaal wel. De dagen dat ik ga fietsen omdat ik kilometers moet maken en niet mag verslappen zijn in ieder geval voorbij. Ik ga alleen nog voor mijn plezier. Ik ben benieuwd hoe vaak dat zal zijn.

Maar voor het zo ver is wil ik het goed afsluiten. Over een maand vindt de Ronde van Voorburg plaats, een wedstrijd georganiseerd door mijn werkgever. Het is mijn laatste doel van dit jaar. Als ik de finish passeer zal het voelen als een bevrijding, ongeacht het resultaat. Ik kan het niet meer opbrengen om mezelf nog langer voor de gek te houden. Wielrennen is een schitterende sport, vooral om naar te kijken en om over te lezen.

Mijn dure Pinarello zal ik koesteren, al was het maar om zijn schoonheid te kunnen blijven aanschouwen. Ik zal er best nog eens een tochtje op maken. Met m’n vriendin met bloeddoorlopen ogen in mijn wiel. En als ze dan haar stuur niet meer recht kan houden van vermoeidheid, dan nemen we een fijn glas bier op een gezellig terrasje en toosten we op het goede leven. En misschien nemen we ook nog wel een sorbet, de grootste die ze hebben. Het wordt een mooie zomer volgend jaar. Proost!

augustus 2006

terug naar inleiding